7. Avonturen in Oost-Europa
De tweede fase van de Grand Tour Préhistorique was begonnen. Ik zocht voor deze periode, die tien dagen zou duren, een staanplaats in het midden van een driehoek, drie plaatsen die allemaal met een relevant museum pronkten: Wenen, Brno en Bratislava. Deze steden lagen onderling slechts zo'n anderhalf uur rijden van elkaar, en bovendien behoorden ze ieder tot een ander EU-land. Met het oog op de subsidies die ik wil aanvragen zou ik dus in één klap drie internationale instituten toevoegen aan de deelnemerslijst. Aangezien ik op een laag budget reisde, was het mijn doel om een boer te vinden die ergens midden in deze driehoek woonde en het niet erg zou vinden om mij gratis op zijn land te laten staan. Ik sloot deze fase af met enkele dagen in het beeldschone Ljubljana.
In Oost-Europa is er veel te vinden op het gebied van de Steentijd, geen grottekeningen maar in plaats daarvan een verzameling wonderlijke graven en voorwerpen. De fase begon met Praag, waar ik met een vriend een paar dagen de stad ging verkennen. In het Nationale Museum van Tsjechië was een tentoonstelling georganiseerd over de menselijke evolutie met een primeur: People and Their Ancestors had vanuit Ethiopië de botten van Lucy geleend. De resten van deze 3.2 miljoen jaar oude mensachtige had in de jaren '70 gezorgd voor een belangrijke ontwikkeling in het beeld van onze evolutie. Lucy liep rechtop, at nog voornamelijk plantaardig voedsel en gebruikte zeer eenvoudige stenen werktuigen. Deze beschrijving is enerzijds een beetje droog, en in eerste instantie leek ik niet meer dan botten te zien toe ik voor haar stond. Maar door de manier waarop de archeologen deze botten hebben geanalyseerd staan ze voor heel veel meer. Lucy hielp bij het reconstrueren van het grote verhaal van de mensheid: het uitvinden van gereedschap, het temmen van vuur, het ontstaan van complexe gesproken taal, de golven van migratie die alle bewoonbare delen van de wereld bevolkten en de diversificatie van de mensensoorten, waarvan wij als enige zijn overgebleven. Binnen dit epische tijdperk zijn er miljoenen kleine verhalen geweest, waarvan Lucy er eentje had en waarvan ik er ook een ga vertellen.
Na Praag heb ik enkele dagen in een accommodatie doorgebracht in de wijnstreek ten zuiden van Brno. Ik zat hier goed in het midden van mijn driehoek, maar toch moest ik verder zoeken. Want hoewel ik hun landschappen prachtig vond kon ik maar moeilijk levelen met de Tsjechen. Ze spraken, op het platteland althans, nauwelijks een woord over de grens, Engels noch Duits, en ik voelde me na een paar dagen ondanks telefoongesprekken met vrienden enigszins geïsoleerd. Een van de weinige momenten dat ik een beetje kon communiceren was toen ik tijdens een wandeling op een heuvel zat in de schaduw van een eikenboom en een paar gepensioneerde fietsers langskwamen. We keken uit op een weids heuvellandschap met in de verte enkele dorpjes, bergen en daartussen glooiende kleurige landbouwvelden. Met tien woorden Engels kon een van de ouweheren me vragen waar ik vandaan kwam en wat ik hier deed. "Holland," zei ik. "Archeologica." Enthousiast wezen de mensen naar een van de dorpjes in de verte; het bleek Dolní Věstonice, de wereldberoemde Paleolithische vindplaats waarvoor ik naar deze streek was gekomen. Ik had op de kaart gezien dat Dolní Věstonice dichtbij was, maar in mijn vlakke land was ik niet gewend dat je een andere plaats gewoon kun zien liggen. De ruimtelijkheid van dit heuvellandschap vond ik daardoor fascinerend. Zonder het te weten had ik uitgekeken op de vallei waar ooit mammoeten rondliepen, en waar de mensen wier graven ons vandaag nog steeds verwonderen op ze joegen.

Maar veel verder dan dit contact ben ik niet gekomen, en daardoor leek het me beter om de grens over te gaan. Ik kon inmiddels namelijk voldoende Duits, en hiermee zou ik in Oostenrijk veel beter in staat zijn om een boer aan te spreken. Dit ging als volgt. Ik zocht op de kaart een plek uit waar ik een boer zou kunnen vinden. Ik kende Niederösterreich totaal niet, dus ik besloot een dorpje te kiezen waarvan de naam me aansprak. "Kleinschweinbarth" zag ik staan; ja, leuk naampje hoor. Op de satellietfoto's kon ik precies alle boerderijen zien liggen, en ik koos er een met een groot stuk gras eromheen waar dan waarschijnlijk mijn tent kon staan. Ik reed er heen, belde aan, stelde me voor en vertelde mijn verhaal. De oude boer was sympathiek naar mijn reisdoel. Ik zei: "Ich hab kaum Geld, aber große Träumen," en hij antwoordde "Wo eind Wille ist, ist ein Weg." En ik vroeg: "Also, darf ich bitte einige Tagen auf Ihren Land bleiben?" en hij antwoordde "Juah, ist mir egal." Herr Stampfer was reeds 20 jaar gepensioneerd en zorgde dagelijks voor zijn zieke vrouw, en kon mijn hulp bij het werk rondom het huis zeker gebruiken. Ik heb hier een ritme gehad wat ik niet meer kende sinds ik in mijn ouderlijk huis woonde: om 8 uur ontbijten, half één lunch, en half acht avondeten. Want niet alleen mocht ik hier mijn tent opzetten, ik mocht ook drie keer per dag mee eten. De hele week was ik ofwel werken met mijn handen, ofwel video's editen, ofwel op bezoek bij oertijd musea. Ik zat een uur rijden van Wenen, Brno en Bratislava, precies waar ik wilde zijn.

Voor mijn bezoek aan Wenen had ik contact gezocht met het Naturhistorische Museum Wien (NHMW), wat gehuisvest is in een megalomaan pand gebouwd door de Habsburgers in de 19e eeuw. Het is tevens het permanente thuis van een beeldje wat bekend staat als de Venus van Willendorf. Curator en onderzoeker bij de afdeling Prehistorie dr. Caroline Posch ontving me en we spraken enthousiast over wat het betekent om een wetenschappelijk accurate film te maken. Het leuke was dat ze niet alleen expert was met betrekking tot de Steentijd, ze had ook relatief veel oertijd films gezien, en we konden daardoor onderling verwijzen naar een groot deel van dit gekke microgenre. Hier volgen enkele gedachtes uit dat gesprek.
De vertaling van wetenschappelijke kennis naar films is complex, aangezien films qua kennisclaims hele andere dingen neerzetten dan wetenschappers in een artikel. Een archeoloog maakt brede theorieën en kan mogelijkheden openlaten. Neem de conclusies die uit een typische opgraving worden gehaald. Een opgraving levert zogeheten bewoningslagen op, een stapsgewijze opstapeling van grond, botten en menselijke resten. In een grot kunnen dit soort lagen zich soms metershoog opstapelen. Aan het einde van al het graven, zeven en analyseren van deze lagen kan de archeoloog bijvoorbeeld stellen: gedurende 20.000 jaar hebben hier verscheidene groepen mensen gewoond; hun dieet bestond eerst voor een bepaald percentage uit vlees en later meer uit vis; en de latere groepen maakten andere werktuigen dan de eerdere. Hun vuursteen kwam van ver, wat betekent dat ze ofwel handelsnetwerken hadden of zelf het hele eind liepen. Verder kan de opgraving onderdeel worden van de onderbouwing van een bredere theorie. Men neemt de conclusies uit vele opgravingen samen om bijvoorbeeld de evolutie van de mens te reconstrueren. Hier komt dan een claim uit zoals: de mens is in een bepaalde streek in Afrika geëvolueerd tot een vorm zoals we die nu kennen, en trok gedurende de afgelopen 300.000 jaar in deze hoedanigheid over alle continenten.
Een speelfilm toont in plaats van zulke brede of analytische theorieën juist concrete individuele gebeurtenissen. We zien niet dat een bepaald percentage van het dieet van een populatie vlees is, maar dat er een paar keer vlees wordt gegeten. Bovendien, door het vertellen van een verhaal over één persoon maak je niet een claim over hoe mensen gemiddeld genomen leefden in de duizend jaar ervoor of erna. In plaats van zeeën van tijd gaat het narratief over een slice of time. En een film moet veel meer dingen als bestaand laten zien waarvan we eigenlijk niet 100% zeker zijn of ze wel zo waren. Ga maar na: een film bevat allerlei zaken die niet opduiken in Paleolithische opgravingen, zoals sociale processen, kleding, lichaamsverf en taalgebruik. Dit komt allemaal samen tot een levend geheel, en treed buiten de rasters van de wetenschappelijke benadering. Het lijkt ergens wel op de uitdagingen waar musea voor komen te staan.
Dr. Posch nam me mee door de nieuwe permanente tentoonstelling van het NHMW, Kinder in der Eiszeit. Het onderwerp verdient zeker wat nadruk. Een van de beperkingen van het archeologische bestand (i,e. de verzameling dingen die zodanig bewaard blijven dat archeologen ze vinden) is dat de fysieke resten van kinderen minder goed bewaard blijven dan die van volwassenen. De botten van kinderen zijn relatief klein en poreus, waardoor processen van verweer ze makkelijker doen oplossen of verslijten. We vinden er daardoor minder, en ons beeld van IJstijdpopulaties bevat als gevolg teveel volwassenen. Als we kijken naar geboorte- en sterftecijfers en naar de samenstelling van meer recente jagers-verzamelaarsgroepen, dan bestond een groep mensen in het Late Paleolithicum waarschijnlijk voor 40-60% uit jonkies. Een flink contrast met onze maatschappij, waar we deze aantallen alleen krijgen wanneer een kleuterklas voorbijloopt. De tentoonstelling was dan ook rijkelijk geïllustreerd met ijstijdlandschappen vol ondeugend lachende en ravottende koters. De tentoonstelling zelf was, zeer gepast, verder voor een groot deel ingericht voor jonge bezoekers. De organisators hadden grondig onderzocht wat kinderen leuk vinden in een museum: namelijk door drie workshops met kinderen te organiseren en ze te vragen, wat ze nou leuk zouden vinden in een museum. Een van de voornaamste dingen was een bewegende mammoet, maar dit was helaas niet haalbaar. Verder ging het om dingen kunnen aanraken, ergens op kunnen klimmen en ergens op kunnen zitten. Hier waren uitgebreid faciliteiten voor, en aangezien ik geloof dat je het kind in jezelf in leven moet houden, heb ik ze tijdens de rondleiding allemaal uitgeprobeerd.
Wat een contrast met de ruimte ernaast, waar de vaste tentoonstelling over de prehistorie staat. In deze kamer geldt een soort monumentenbescherming, waardoor het uiterlijk, het doel en de inrichting niet mogen afwijken van het oorspronkelijke Habsburgse ontwerp. Dat betekent donkergroen behang met bloemetjes, patserige achterhaalde schilderijen aan de muur en houten kasten met dingen erin en kaartjes erbij. Gelukkig mag het huidige team de precieze inhoud van de kasten nog wel aanpassen. We kunnen zo toch moderne wetenschap zien in deze ruimte, hoewel in een ouderwets jasje.

Vanuit deze 19e -eeuwse kamer kom je in een aparte ruimte, je kunt bijna zeggen een nis of kapel, waar enkele wereldberoemde beeldjes te zien zijn. Sommige wetenschappers gebruiken het liefst de term female figurines, want de term die eerdere archeologen kozen heeft de ongelukkige neiging onze interpretatie te kleuren. De Venus van Willendorf. De associaties die in onze cultuur aan deze term plakken, komen wellicht het beste tot uiting in Wagner's Tannhäuser, die ik 's avonds na mijn bezoek in de Weense Staatsopera aanschouwde vanaf een staanplaats achterop het balkon. Hier is de tragische held Tannhäuser verklonken aan een wellustige godin van een Venus, wiens seksuele aanbod in moreel contrast wordt gezet met de puurheid van een Christelijk hof. Wanneer ik door deze term naar het beeldje keek, zwevend in de duisternis achter het glas, waren haar volle vormen tekenen van vruchtbaarheid. Een vruchtbaarheid die, net als bij Wagner, naar me vroeg.

De term female figurine lijkt op het oog minder vatbaar voor deze Romantische associaties, formeel-technischer. Toch zijn ook hiermee bepaalde kleurende associaties niet te vermijden, nu echter met het bredere concept vrouw. Het is immers letterlijk vertaald vrouwenbeeldje. De term confronteert ons met de noodzaak om na te gaan wat het concept vrouw betekent, en wat het mogelijk heeft kunnen betekenen voor de culturen die, tienduizenden jaren lang, van West-Frankrijk tot Oost-Siberië, deze beeldjes maakten. Wanneer ik door deze lens keek, begreep ik dat het beeldje uit Willendorf deel was van een complete cultuur, en gebruikt werd in rituelen die ik nooit zal begrijpen, niet alleen omdat ze onherroepelijk verloren in het verleden liggen, maar ook omdat ze niet bedoeld waren geweest voor mijn geslacht. Dat is althans mijn invulling. Er zijn wel veertig theorieën over de mogelijke betekenis van de vrouwenbeeldjes uit de Steentijd, maar in geen geval is het mogelijk om sluitend bewijs te vinden voor het precieze gebruik ervan. Dat ze met vruchtbaarheid te maken hebben lijkt onomstotelijk, maar een meer gedetailleerde invulling van dit verband is niet mogelijk zonder speculatie. Werden ze als draagbaar amulet aan jonge vrouwen gegeven om te helpen bij het vruchtbaar worden? Waren ze deel van een initiatieritueel? Tentoongesteld op een zuil om te aanbidden zoals bij de Romeinen? Een studieobject voor de schoolklas? Speelgoed? Het is aan de lezer.
Het interpreteren van vondsten, en hoe ze te presenteren aan het publiek, is het voorname vraagstuk voor bij het opzetten archeologische tentoonstellingen. Bij alle musea die ik op deze reis heb bezocht legden de archeologen mij uit dat ze altijd zaken 'toevoegen' waar ze niet zeker van zijn. Het team van dr. Posch had bijvoorbeeld grafische reconstructies laten maken van een prehistorische tent. Het doel was om aan het publiek te laten zien hoe de mensen waarschijnlijk hadden geleefd. De illustratie was gebaseerd op een archeologische vindplaats: resten van een vuur met daaromheen gaten waar waarschijnlijk palen in hadden gezeten. "In this image" zei Posch, "everything you see above ground is a stretch." De technische tekeningen van de grafische kunstenaars werden op verzoek van het team getransformeerd naar een gezellige leefruite We hebben geen idee of de tent er echt zo prettig uit zag, qua ontwerp of gezelligheid. Speculatie dus. Maar voor een tentoonstelling is dit niet erg. Petr Neruda, archeoloog bij het Moravische Museum in Brno, legde me uit dat dit soort invulling nodig is om een verhaal te kunnen vertellen wat interessant is voor het publiek. Boven een koffietafel met Neanderthalerpunten van bergkristal stelde hij dat wetenschappers hun theorieën opbouwen met argumenten, maar dat mensen niet naar een museum komen voor argumenten. Het Landesmuseum für Vorgeschichte in Halle meent dat een tentoonstelling een ervaring moet zijn. Daar hangen de vuurstenen bijlen als een regenbui aan de muur en loopt er verderop een olifant de kamer in. In het Nationale Museum van Slovenië, te Ljubljana, kunnen ze hierover meepraten. Conservator Peter Turk liet me hier de tentoonstelling zien over de fluit van Divje Babe. Sommige wetenschappers betwijfelen enigszins hautaine of dit 50-60.000 jaar oude voorwerp wel echt een fluit is, maar de bezoekers kunnen ondertussen zelf deuntjes maken met de kopie.
Voor ik naar het prachtige Ljubljana was vertrokken heb ik overigens eerst nog een kijkje kunnen nemen op de zolder van het Nationale Museum van Slowakije, in Bratislava. Hun Paleolithische collectie was klein, en de vaste stukken waren bovendien uitgeleend aan een tentoonstelling in het kasteel bovenop de heuvel. En die was helaas gesloten in verband met een politiek evenement. Zodoende had de directeur, die zelf geen steentijd expert was, voor me gearrangeerd dat ik in het magazijn mocht kijken. Naar wat ze nog hadden liggen: slechts enkele dozen met ongeïdentificeerde stukken vuursteen, verzameld door een boer bij het ploegen. Maar de omgeving waar deze stukken lagen, deze zolder, vond ik geweldig. Antieke houten balken schoten hoog boven de metalen kasten uit, waar labels op zaten die nog steeds ter plekke met een typemachine werden gemaakt. Op de boekenkasten stonden echte Neolithische potten met gedroogde bloemen erin, en vanonder een magazijnplank keek een marmeren, authentieke Romeinse keizerkop autoritair omhoog vanuit een doos. De oertijd wachtte hier tussen het stof nog op een verhaal.
Op het moment van schrijven ben ik al in de Alpen, waar ik tijdens een bezoek aan het Ötztal eindelijk aan deze blog toekwam. Met mijn hoofd nog vol ervaringen begin ik alweer aan de volgende fase van deze geweldige reis.
September / oktober 2025