8. Rondjes rond de Alpen
Het project is in deze weken nog meer op gang gekomen. Niet alleen heb ik meer musea bezocht en nieuwe ideeën gekregen voor het verhaal van de volgende film, ook werd ik steeds meer benaderd door mensen uit het werkveld om samenwerkingen aan te gaan. Ik had als eerste mijn zinnen gezet op Noord-Italië. In Bolzano was Ötzi de IJsman te zien, een legendarische vondst die ons beeld van de prehistorie blijvend heeft veranderd. Verder hadden twee archeologen uit de regio van Stuttgart mij benaderd, en het was voor mij geen probleem een klein uitstapje naar Zuid-Duitsland te maken.
Voor ik door de Alpen reed streek ik echter even neer op het platteland bij Parma. Via een vriend was ik uitgenodigd bij een Nederlands koppel wat in het minidorpje Vigolo Marchese het jaar ervoor een huis hadden gekocht. Een enorm brokkelpand wat ze met liefde zelf restaureerden, prachtig gelegen tussen lichtbruine akkers en vriendelijke dorpjes. Er was nog geen stromend water, dus haalden ze dagelijks met emmers water uit een bron in de heuvel naast het huis. Twee jonge katjes kwamen altijd kopjes geven en op zolder lagen nog de beduimelde Franse dubbeltjesromans van de vorige eigenaars. Het pleisterwerk kwam eigenzinnig van de muren en het brood was hier belangrijker dan de baan waar je het mee verdient. Ik vond het magisch mooi om hier te zijn. Hun plan was om in de toekomst een kunstenaarsgemeenschap te beginnen, en filmprojecties met mijn bioscoopkit zouden hier zeker onderdeel van kunnen worden. Gedurende mijn dagen hier waren we geleidelijk niet meer vrienden van vrienden maar gewoon vrienden. Zulke ervaringen maken reizen voor mij tot zo'n mooi fenomeen.
Voor ik naar de vondsten van Ötzi ging kijken, wilde ik eerst een echte Ötzi experience hebben. Met een tent in de Alpen staan, om precies te zijn het Ötztal, niet ver van waar onze beroemde vriend uit de vroege Kopertijd gevonden is. Het was dan al oktober, maar ik had een goeie winterjas mee en een dikke deken, en ik was nergens bang voor. Goed, ik heb uiteindelijk gewoon op een camping gestaan, maar die was direct tussen de wilde bergwanden, praktisch midden in de natuur. Er stroomde water uit de kraan binnen wat direct uit de bergrivier werd getapt. En 's avonds vroor het ook echt. Rijp vormde op mijn auto, mijn tafelkleed raakte stijf bevroren en ik moest 's ochtends mijn ijzeren koekenpan ontdooien voor ik er eitjes in kon bakken. Ik vond het wel leuk. De zon trok telkens langzaam omhoog achter de bergen, en zodra het licht op mijn plekje viel kon mijn winterjas uit, vaak zelfs mijn wollen trui. Dan kon ik op pad. De bergtoppen zien die Ötzi had gezien, het water drinken uit de bron die in zijn tijd al stroomde. Buiten adem raken van de klim zoals hij dat deed tijdens zijn laatste uren. De omgeving bracht me op ideeën en ik heb veel geschreven.

Momenteel heb ik het idee om de film te laten draaien rond de tweede zwangerschap van een vrouw. Het baren van een kind ligt immers aan de kern van de cirkel van leven; het is bovendien een zwaar onderbelicht aspect van het leven in de prehistorie, net als overigens de kindertijd (zie blog 7). Bovendien past een zwangerschap van negen maanden mooi in het kader van de vier seizoenen: 3 seizoenen aan dragen, en 1 seizoen aan opbouw. De helft van de screentime zal hieraan gewijd zijn, en de andere helft aan een man die grottekeningen maakt die voortplanting symboliseren en die een dier bejaagt (zie ook mijn scriptie). Deze jacht brengt het aspect 'dood' in beeld, de andere zijde van de cirkel van het leven. Dit zijn allemaal nog vroege ideeën, dus pin me er alsjeblieft niet op vast, maar als je suggesties hebt neem vooral contact op.
Na mijn weekendje kamperen in mid-oktober kwam mijn afspraak bij het Archeologische Museum van Zuid-Tirol, waar het lichaam van Ötzi en zijn spullen worden tentoongesteld en onderzocht. Het museum is gehuisvest in Bolzano, een prachtige barokke stad midden tussen de bergen. Op straat hoor je er evenveel Duits als Italiaans. Deze tweetaligheid is het beste te illustreren met hoe mijn koffie bestelde in Café Mozart: "Ein Espresso bitte." Het museum trakteerde me op een tour, en mijn gids vertelde me allerlei interessante details over hun unieke vondst. Het verhaal is inmiddels haast mythisch. In de jaren '90 zagen wandelaars een lijk uit het ijs steken bovenop de […] gletsjer. Ze dachten dat het een hiker was, en de extractie van het lichaam verliep dan ook in eerste instantie niet bepaald voorzichtig. Maar deze man uit het ijs bleek een tijdreiziger van 5400 jaar geleden. Een ijsmummie van een taaie kerel van middelbare leeftijd die aan artritis leed en parasieten had maar desondanks de Alpen had beklommen. Streepvormige tattoos over zijn pezige lijf. En hij had een koperen bijl die omgerekend even duur was als een Ferrari. Hij vormde een unieke tijdscapsule uit een lang verloren en mysterieuze tijd waar dit metaal zijn intrede deed in Europa en de zogenaamde warrior culture opkwam. Een pijl in zijn schouder had zijn leven beëindigd. Het leek bovendien alsof sommige van zijn pijlen gestolen waren. Dit allemaal maakt waarom hij zo beroemd is: hij was een oeroude badass.
Maar Kopertijd, dat is bijna postmodern vergeleken met mijn periode (de Late Steentijd, oftewel 40-11 duizend jaar geleden). Waarom nam ik dan al die moeite om naar Bolzano te gaan? Tijdens de meeting met het museum hadden sommige medewerkers ook hun twijfels. Goed, het ding is dat Ötzi ook kleding aanhad, en een hoop andere voorwerpen bij zich had, en deze dingen doen nog verdacht veel aan de Steentijd denken. Genaaid leer, gewoven plantenvezels, een doosje van berkenbast, en bovendien een vuurstenen mes. Overblijfsels uit een vorige tijd die nog prima werkten. Een beetje zoals we nu nog lp's gebruiken om muziek te luisteren, of een vulpen om mee te schrijven. Net zoals wij nog niet 100% in een digitaal tijdperk zitten, zo was Ötzi niet een man van alleen koper. Alleen zijn bijl bracht hem in de Kopertijd. Met andere woorden, voor zover hij zachte materialen had biedt hij een schat aan informatie over hoe mensen voorwerpen maakten, niet alleen in zijn periode maar ook daarvoor. Zijn broek en schoenen zijn de oudste kledingstukken ter wereld, en sinds ze zijn gevonden maken alle experimentele archeologen kleding naar dit model. De broeken die mijn acteurs droegen in De Poten van de Bizon, vervaardigd door Lucia Ros en Diederik Pomstra,waren ook hierop gebaseerd. De medewerkers van het museum waren uiteindelijk overtuigd om me bij te staan.

Na mijn bezoek aan Bolzano trok ik verder naar het noorden. Twee archeologen in de regio van Stuttgart hadden me benaderd voor een potentiële samenwerking. De organisators van het archeologennetwerk EXARC hadden mijn project veel gepromoot, en via hun kanalen hadden ze over mijn project gelezen. Ik ben EXARC heel dankbaar, want ik krijg sindsdien regelmatig e-mails van onderzoekers en kunstenaars die willen meehelpen met het project. Een Nederlandse archeologe die haar promotieonderzoek doet naar grotkunst, een Spaanse illustrator van archeologische artikelen en kinderboeken én een Zweedse archeoloog / filmmaker, om maar iets te noemen. Door dit soort berichten krijg ik steeds meer vertrouwen in dat ik straks een serieus budget kan verzekeren en de productie op gang kan krijgen. Hoe dan ook, ik had dus een goede reden om een uitstapje te maken van mijn geplande route, en ik heb zodoende een midweekje in Zuid-Duitsland doorgebracht. Ik kon logeren bij een vriend van mijn vader in het dorpje Spaichingen. Met zes honden, zes katten en alle kinderen nog in huis (of om de hoek) was het een gezellige bende.
De regio staat ook wel bekend als Swabia. Waar Zuid-Frankrijk grottekeningen heeft, hebben ze hier muziekinstrumenten en beeldjes. Hoewel de grotten van Swabia prima geschikt zouden zijn geweest om op te tekenen, heeft men schijnbaar langduring de keuze gemaakt om dit niet te doen. In plaats daarvan maakte men dus muziek en beeldjes van bot en mammoetivoor. Van de muziekcultuur zijn enkele fascinerende fluiten overgebleven. Deze zijn met een leeftijd van ongeveer 40.000 jaar de oudste muziekinstrumenten ter wereld (als we de fluit van Divje Babe niet meerekenen dan). Waarschijnlijk speelden ze ook wel op andere instrumenten, maar die vinden we niet. Deze fluiten vormden één van de inspiraties voor De Poten van de Bizon, en worden tentoongesteld in het Urgeschichtliches Museum Blaubeuren. Begin dit jaar heb ik dit museum bezocht en er mijn film gepresenteerd. Voor wie hem nog niet had gezien, ik heb toen onderstaande video gemaakt:
Dit keer bezocht ik het universiteitsmuseum van Tübingen. In deze middeleeuwse stad doet met vooraanstaand archeologisch onderzoek, en ik hoopte in contact te komen met de wetenschappers. Mijn poging hiertoe liep echter uit op een kafkaesque ervaring. Ten eerste reageerde men niet op mijn mails, en de telefoonnummers die ik kon vinden werkten niet; mijn plan was dan, net als ik in Frankrijk ging doen, om gewoon langs te gaan en te zeuren tot ik iemand kon spreken. Het adres van het archeologische departement stond online, dus dat werd de eerste stop. Ik kon zomaar binnenlopen, er was geen receptie maar wel een kaart met de indeling van alle kantoren. Men zat op een gang op de vierde verdieping. Eenmaal boven zag ik echter geen naamkaartjes op de deuren, en alle deuren waren op slot. De verdieping eronder idem dito. Op de verdieping daaronder trof ik één onderzoeker werkend aan haar bureau. Het bleek dat vandaag de verdiging was van de theses van Masterstudenten. Bovendien waren de mensen die ik zocht al vijf jaar geleden verhuisd naar het slot bovenop de heuvel. Oei, wie Kafka heeft gelezen voelt hem al aankomen.
Na een wandeling door de kronkelende straatjes van het oude centrum van Tübingen kwam ik eindelijk bovenaan bij het slot. Hier waren enkele takken van de Universiteit gehuisvest evenals het archeologisch museum. Maar geen indicatie van waar de archeologen zaten. Bij de balie van het museum vertelden ze me dat ik de poort door moest aan het binnenplein, een trappetje op, en dan nog een stuk. Ik kwam op de muren van het slot terecht, waar een appelboom stond te zonnen, en betrad vervolgens een klein huisje waar de afdeling Sociologie bleek te zitten. Een mevrouw liet me weten dat ik een ander trappetje op moest, wat uitkwam tegen het hoofdgebouw, en op de deur moest kloppen. Geen gehoor. Daar hield het op. Ik plukte maar een appel. De mevrouw van Sociologie had medelijden terwijl ze buiten stond te roken en we spraken een tijdje over mijn project, ze bleek zelf ook geïnteresseerd in de Steentijd. Tot zover mijn contact met Tübingen.
Gelukkig had het museum een paar weergaloze vondsten. Tien beeldjes van bot en mammoetivoor, onverklaarbare kleine kunstwerken die ons confronteren met de diepe kloof in de tijd tussen ons en hun creatie. In een donkere ruimte zweefden achter het glas een leeuw, een stuk van een bizon, een paar mammoeten. Een paar werken die zo versleten waren dat het dier niet meer te herkennen was. En een paard, zo mooi gesneden, wat me tranen in de ogen gaf. Ik kan het gevoel maar moeilijk uitleggen. Het was zo'n moment waar nostalgie, nieuwsgierigheid en een blik op ontegenzeggelijke menselijkheid zich mij meester maakten. Ik heb dit gevoel elke keer bij zulke vondsten. Het brengt de vonk in me teweeg die me de drijfveer geeft voor dit project. Ik dacht dat dit paard misschien het speelgoed was geweest van een kind, 40.000 jaar geleden, een kind wat er mee had gespeeld zoals ik vroeger met mijn dingen speelde. Maar misschien werd het voor iets compleet anders gebruikt. Het is aan ons om daar invulling aan te geven.

De dag hierna ging ik naar Bregenz voor het eerste interview, met Laurens Thaler. Officieel is hij nog geen archeoloog, maar hij was op 19-jarige leeftijd al zo diepgaand betrokken met dit onderwerp dat hij dat in wezen allang was. Niet alleen had hij een verzameling zelfgemaakte speren, messen, tassen en hoofddeksels uit allerlei perioden; ook had hij een complete Ötzi outfit gemaakt, en al diens tattoos op zijn lichaam laten zetten. Dat noem ik nou toewijding. Laurens liet me zijn favoriete plek zien, een rivier waar, in een zekere bocht, een uitzicht was wat 'puur natuurlijk' genoemd kan worden. Geen door mensen gemaakte dingen vervuilen het zicht op de bergen en de ronde stenen van de rivierbedding. In volledig Ötzi tenue vertelde hij over zijn passie voor het verleden, en over de verstoorde balans tussen mens en natuur. Waar de mens vroeger in een zekere harmonie leefde, eten we de planeet nu op, vervuilen haar. De hele ontwikkeling vanaf het Neolithicum af was een grote fout, en de Industriële Revolutie was de nagel op de doodskist. In dit wereldbeeld, wat geloof ik door veel mensen wordt gedeeld, doet de mensheid voor zover ze steden bouwt en mijnen uitgraaft schade aan de natuur. Alleen de leefwijze van jagers-verzamelaars is echt houdbaar. De archeologie, en het tot leven brengen van het verleden door middel van het namaken en gebruiken van artefacten, was voor Laurens de manier om in contact te komen met deze situatie. Voor onze maatschappij is het maar de vraag of we een balans kunnen vinden.

Ik probeer zelf positiever te blijven. Flinke problemen komen er zeker aan gelet op de verandering van het klimaat, maar als het verleden ons iets leert is het dat onze soort heel flexibel is. Keer op keer hebben maatschappijen zich aangepast aan nieuwe omgevingen en veranderende omstandigheden. De menselijke inventiviteit is groot, en wordt alsmaar groter. Hoewel het industrieel-agricultureel complex niet zal ophouden te bestaan, is het niet ondenkbaar dat de impact ervan wordt geminimaliseerd. We zullen wel moeten. Misschien dat we na verloop van tijd kunnen leven op een manier die overeenkomsten vertoond met de jagers-verzamelaars: door alleen materialen te gebruiken die vergaan, of die geen schade aanrichten wanneer ze in de omgeving terecht komen. Door iets aan de natuur te geven telkens als we iets nemen. Ik hoop met mijn volgende film positief bij te dragen aan deze ontwikkelingen, door een boodschap over te brengen over de oorspronkelijke verhouding tussen mens en natuur. Laurens zelf kwam overigens helemaal niet cynisch over. Hij barstte van enthousiasme. Hij wilde zo snel mogelijk weg uit Bregenz en, na een tussenjaar in Zuid-Oost Azië, archeologie gaan studeren in Wenen, bij Dr. Caroline Posch (zie blog 7).
Het tweede interview was met Markus Klek, een Duitse experimenteel archeoloog die al een hele carrière in het vak had. In plaats van één kamer stond zijn halve huis vol met oertijdspullen. Rijkversierde parka's, trommels, bijlen, speren, bogen, noem het maar op. Ik voelde me een kind in een snoepwinkel. Markus ging verder dan de meeste mensen met zijn creaties. Niet alleen maakte hij steentijdgear, hij ging er ook mee op trektocht door de Alpen. Echt slapen en overleven zoals het toen ging, en kijken wat je er van leert. Een aantal wilde verhalen over de meest recente trektocht heeft hij onlangs verteld in een EXARC podcast.
Ook met Markus had ik lange en interessante gesprekken. Wat me heel erg bijbleef was zijn visie op shamanisme. Voorwerpen maken en survivallen met steentijdgear is één ding, maar de spirituele houding aannemen van jagers-verzamelaars is weer een hele ander kwestie. Ik vroeg naar een trommel die aan de muur hing, en of het een shamanistische trommel was. "I'm careful when it comes to these sorts of shamanistic things. When I was younger, I was looking for an authentic shamanistic way to follow here in Europe. But it was impossible," vertelde hij. De pogingen van mensen hier kwamen maar nep over. "There are no traditions. People just make awful mixtures of Native American and Celtic cultures and all sorts of stuff." Die term 'shamaan' kwam overigens in eerste instantie voor bij slechts enkele traditionele culturen in Siberië; geleidelijk is het een algemene term geworden. Andere inheemse culturen gebruiken liever hun eigen woorden. In Arizona leerde ik bijvoorbeeld dat de Navajo het liefste de term "medicine man" gebruiken, en ik las dat in Arnhem Land (Australië) Aboriginal groepen spreken over "zij die weten." Toch is die term shamanisme blijven plakken, en wordt gebruikt om de rol van spirituele figuren in uiteenlopende culturen te beschrijven. Enkele Europese hippies hebben de naam dus ook geclaimd. Omdat in zijn omgeving authentieke tradities ontbraken zocht Markus zijn eigen weg. Hij kwam op een minimalistische benadering uit "without hocus pocus. I don't claim to follow any sort of tradition." Hij heeft alleen een trommel nodig. Urenlang wisselden we ideeën uit, en hij wilde maar wat graag helpen met het project. Zowel mijn interview met Markus als die met Laurens waren het soort ontmoeting die reizen zo mooi maakt.

Het Zuid-Duitse avontuur kwam hierna ten einde. Ik was heel dankbaar aan mijn gastgezin voor de gezelligheid en de sterke verhalen. Ik trok weer naar het zuiden, door de Brennerpas terug naar de Povlakte, waar ik weer een weekje bij mijn vrienden doorbracht in Vigolo Marchese. Hier kwam ik toe aan reflectie en aan video's monteren. Ik zat op het middelpunt van mijn reis, ik had zo'n 9000 kilometer gereden in die oude Ford van mij. Duitsland, Italië en Oost-Europa had ik bezocht, en 6 musea aan boord gekregen. Ik kreeg steeds meer berichten van mensen uit het werkveld die wilden samenwerken, archeologen maar ook filmmakers en kunstenaars. De reis was een succes. Nu had ik nog bijna twee maanden de tijd voor Frankrijk en Spanje. Men heeft er de hoogste concentratie versierde prehistorische grotten ter wereld. Hier zou het warmer zijn, maar ook uitdagender. De Fransen reageerden niet op mijn mails, de Spanjaarden evenmin. Daarom had ik al die tijd nodig voor dit tweede deel van de Grand Tour Préhistorique. En in Marseille zou mijn camera worden gestolen. Maar dat is een verhaal voor de volgende blog.
Oktober 2025